Het Verhaal

Dit verhaal werd ontleend aan : ”A True and Perfect Narrative of the Great and Signal Success of a Part of His Majesties Fleet under His Highness Prince Rupert, and His Grace the Duke of Albemarle, burning one hundred and Sirty Dutch Ships within the Vlie."

Gedachtenisse van d’Engelsche Furie op de Vliestroom en der Schelling

De slag bij Duinkerken was door de Hollanders verloren. De Engelse vloot onder bevel van prins Rupert en de hertog van Albemark had gezegevierd.

Michiel Adriaansz. de Ruyter’s aftocht naar de Zeeuwse wateren was echter een meesterstuk op zichzelf. Zonder scheepsverliezen wist hij de gehavende vloot aan de achtervolging van de Engelsen te onttrekken en veilig de Schelde binnen te loodsen. De Engelsen, met dit soort overwinning lang niet tevreden, bleven voor de Zeeuwse kust wachten op de dingen die komen zouden. Er gebeurde echter niets. De Hollanders repareerden hun geleden schade zo snel mogelijk maar kozen geen zee voor hun vloot weer geheel slagvaardig zou zijn. Toen de Engelsen begrepen dat de Ruyter niet binnen enige dagen naar buiten zou komen, en dus vrijwel de gehele Nederlandse kust voor hen open lag, lichtten zij de ankers om een strooptocht langs de Hollandse kust te maken. Door verraad was bovendien bekend dat er waarschijnlijk een rijke koopvaardersvloot ter hoogte van het Vlie lag.

De vijandelijke vloot zette dus koers om de noord, maar door aanhoudende tegenwind duurde het tot de 17e augustus eer ze voor ‘t Vlie aankwamen.

Op de Engelse vloot bevond zich een Hollandse deserteur, de kapitein Laurensz van Heemskerk (hij was wegens zijn laf gedrag in de slag bij Lowestoft door een krijgsraad ter dood veroordeeld. Door het overlopen naar de vijand redde hij zijn leven. In zijn laatste dagen nam hij dienst op de Franse vloot tegen de Engelsen), een “laffe verrader”, die de Engelsen bij deze overval zeer goede diensten heeft bewezen. Hem was bekend dat de eilanden Vlieland en Terschelling in ‘t geheel niet in staat van paraatheid waren, ondanks dat daar magazijnen van de Staat en van de Oost-Indische Compagnie waren gevestigd.

Een overval op de Vlierede en Terschelling zou dus veel schade voor de Hollanders en weinig risico voor de Engelsen met zich mee brengen. Bovendien was de koopvaardersvloot ter Vlierede slechts beschermd door twee oorlogsschepen. Ook hiervan was niet veel tegenstand te vrezen en dus begon men toebereidselen te maken tot de aanval. Het plan werd als volgt ontworpen: Uit elk eskader zouden 300 man worden genomen, tweederde deel landsoldaten en eenderde deel matrozen. Negen kapiteins moesten er het bevel over voeren. De gehele expeditie zou staan onder het opperbevel van Sir Robert Holmes, Admiraal van ‘t rode eskader.

Het Commando

Sir Philip Howard zou het commando voeren over 120 vrijwilligers, verder zouden Capt. John Bellafis, Capt. Haman, Capt. Wiltshire, Capt. Haddock, Capt. Guy, Capt. Silver, Capt. Healing, Capt. Butler en Capt. John Holmes ieder een compagnie commanderen. Ook Sir William Jennings zou de expeditie begeleiden daar er dan een extra commandant zou zijn indien de beide eilanden Vlieland en Terschelling gelijktijdig zouden worden overvallen. Gelukkig voor de Vlielanders is daar niets van gekomen.

Voor de overval werden de volgende schepen aangewezen: de 4e klasse schepen “Advice”, “Tijger”, “Dragon” en “Assurance”; benevens de 5e klasse schepen “Garlew”,“Pembroke”,“Sweepstake” en verder vijf branders en zeven kitsen.

Op 18 augustus 1666 ongeveer acht uur in de morgen verliet het eskader de vloot en ging ten anker op ongeveer een mijl afstand van het betonde vaarwater, waar zij het prinselijk jacht "Fanfan" ontmoetten. De "Fanfan" had binnen het Vliegat een aanzienlijke vloot van wel honderzeventig koopvaarders ontdekt, waarvan de kleinsten tenminste tweehonderd ton maten. Ook lagen er twee oorlogschepen, welke ongeveer honderd van deze koopvaarders, uit het noorden, uit de Straat en ook uit Guinea en uit de Oostzee komende hadden geconvooieerd. De overige schepen waren uitvarend, maar zowel thuis- als uitvaarders waren zonder uit zondering met een rijke lading beladen. Admiraal Holmes oorspronkelijk plan was om eerst de eilanden aan te vallen, maar hij begreep dat de ter rede liggende vloot dan waarschijnlijk een dusdanig aantal manschappen kon laten landen, dat het Engelse succes op z’n minst genomen twijfelachtig werd. Hij besloot dus met de schepen te beginnen. De schepen “Advice”en “Hampshire” moesten buiten de boeien blijven liggen en hij zeilde zelf met de rest van de vloot naar de Vlierede. Door tegenwind kostte het moeite om de rede van Terschelling te bereiken, waar de “Tijger” ten anker kwam en Sir Robert zich onmiddellijk aan boord van het prinselijk jacht begaf en daar zijn admiraalsvlag liet hijsen waarop de officieren der andere schepen naar het jacht kwamen om hun orders persoonlijk in ontvangst te nemen. De "Pembroke", die de minste diepgang had, moest zich met de vijf branders, zo snel mogelijk op de Hollandse vloot werpen. Capt. Brown liep met zijn brander het grootste Hollandse oorlogschip aan boord, dat in minder dan geen tijd in vlammen opging. Een andere brander wilde tezelfdertijd het tweede oorlogschip aanvallen, maar door zijn zeilen bak te zetten ontkwam de Hollander aan de aanval, echter door de manoeuvre raakte het schip aan de grond en werd onmiddellijk overvallen door een paar andere Engelse schepen,die het namen en in brand staken.De overig drie branders liepen de drie grootste koopvaarders aan boord, die snel met de vlag in top in vlammen opgingen. Dit onverwachte Engelse succes bracht grote verwarring op de Hollandse vloot en Sir Robert maakte van deze verwarring gebruik om opnieuw zijn officieren aan boord te roepen. Hij gaf toen order aan Sir William Jennings om met alle boten die maar gemist konden worden de gelegenheid aan te grijpen de verwarde Hollandse vloot aan te vallen en alles te vernietigen en te verbranden, wat maar vernietigd of verbrand kon worden. Plunderen werd echter uitdrukkelijk verboden. De uitvoering van dit bevel werd met graagte aangepakt, iedere kapitein rekende grondig met zijn deel van de vijand af. Sommige namen twaalf, andere vijftien Hollandse schepen voor hun rekening.

Van heel die kostbare koopvaardersvloot ontsnapten er slechts acht of negen waaronder een Guinea-vaarder van vierentwintig stukken en drie kleine kaperschepen die in een nauwe ingang gedreven, vier of vijf koopvaarders die voor hen uitzeilden, beschermden. De Engelsen waagden het niet met hun boten deze inham in te varen; en zo ontkwamen deze schepen, zij het zwaar beschadigd, aan het noodlot.

De overval op de schepen en de rigoureuze vernietigingen namen het grootste deel van die dag in beslag, zodat voor het invallen van de duisternis, geen tijd meer overbleef om de door Holmes beraamde overval op het eiland Vlieland te ondernemen. Bovendien vernam Holmes, uit het verhoor van een paar krijgsgevangenen gebleken, dat Vlieland lang niet zo belangrijk was, als hij zich had voorgesteld. Toen hij dan ook bemerkte dat twee van zijn fregatten, n.l. de “Dragon” en de “Garland” aan de grond zaten, besloot hij tegen de avond om eerst deze schepen af te brengen. Toen de gestrande schepen weer vlot waren, kwam Sir Robert terug op zijn oorspronkelijk plan om de volgende ochtend, zodra het tij de manoeuvre toeliet, het eiland Vlieland aan te vallen.

Het Noodlot

Maar ten tweede male ontliep ‘t Vlie zijn noodlot. In de nacht van 19 op 20 augustus werd het slecht weer met hevige windvlagen en zware regenbuien, zodat de wapens, het kruit en de munitie in de sloepen, boeiers en kitsen nat en onbruikbaar werden.

Daar de wind de volgende ochtend gunstig was om een overval op het eiland Terschelling uit te voeren en bovendien het weer was verbeterd, besloot Sir Robert met behulp van zijn sloepen elf compagnieën op het eiland aan wal te zetten. De overvallers ontmoetten weinig of geen tegenstand bij hun landing. Er waren slechts enkele verspreide dorpelingen getuige van dit begin van de ondergang van hun dorp.

Holmes, die zelf de leiding had, liet een compagnie op de landingsplaats achter om de boten te bewaken en zelf marcheerde hij met tien compagnien naar de drie mijl verder gelegen hoofdplaats, welke Brandaris heet, een heel mooi stadje of dorp dat meer dan duizend huizen telde. (Red: een schatting van de Engelsen, driehonderdvijftig is waarschijnlijker) Vijf compagnien werden aan de rand van het dorp opgesteld om een eventuele verrassende aanval van de eilanders te voorkomen, de andere vijf werden het dorp ingezonden, om er de brand in te steken.

Holmes’ angst en waakzaamheid geboden hem om snel te handelen. Voor plunderen had hij geen tijd; toen dan ook zijn mannen alvorens zijn orders uit te voeren, op roof dreigden uit te gaan was hij wel gedwongen om zelf het voorbeeld te geven en persoonlijk enige woningen aan de loefzijde van het dorp in brand te steken. Toen volgden ook de andere brandstichters zijn voorbeeld en binnen een half uur stond het grootste deel van het dorp in lichterlaaie.

Enkele mensen die in het dorp waren achtergebleven vertelden Holmes dat het een rijk plaatsje was geweest en zo zegt het Engelse rapport “dat bleek later wel bij het onderzoeken van de zakken van enkele soldaten”. Nagenoeg alle inwoners hadden de vlucht genomen bij het naderen van de vijand. Slechts enkele oude mannen en vrouwen bevonden zich nog in het dorp. Volgens het Engelse rapport werden deze met de meeste “beleefdheid” en “menselijkheid” behandeld. De overige dorpen op het eiland, het zijn er twee of drie hadden zeker hetzelfde lot ondergaan, maar omdat het nagenoeg hoogwater was, wilde Sir Robert de gelegenheid om zee te kiezen niet voorbij laten gaan,temeer daar hij meende dat de verdere vernietiging van het eiland hem zeker vierentwintig uur tijd zou kosten. Ook bedacht hij dat de bestaande geulen maar zeer smal en zonder een gunstige wind, moeilijk te bevaren waren.

Met hoogwater trok hij dus al zijn mannen terug en ging onder zeil vóór de eb, om thans zijn eerste plan een aanval op Vlieland alsnog uit te voeren. Tijdens het inschepen ontving hij echter orders van de vlootcommandant om met alle mogelijke spoed zich wederom bij de buiten wachtende hoofdmacht te voegen. En zo geschiedde, op de avond van de 20e augustus. Holmes en zijn mensen lieten de tekens na van een, van de Engelse zijde gezien, ”bijzonder krachtdadig en flink optreden” Bovendien hadden de Engelse soldaten en zeelieden onbehoorlijk geroofd en geplunderd terwijl ook het op Terschelling liggende Statenjacht bewapend met twaalf stukken in hun handen viel. De Engelse verliezen bij deze overval waren slechts zes doden en ongeveer evenzoveel gewonden.

Dit verhaal werd ontleend aan :”A True and Perfect Narrative of the Great and Signal Success of a Part of His Majesties Fleet under His Highness Prince Rupert, and His Grace the Duke of Albemarle, burning one hundred and Sirty Dutch Ships within the Vlie.

As also the town of Brandaris upon the Island of Schelling by Some commanded men under the conduct of Sir Robert Holmes, the Eight and Ninth of this instant August. Published by especial Command London, printed by the Newcomb, living over against Baynard’s Castle in Thames-street 1666 (17 aug.)


Enige opmerkingen

1. In 1666 gebruikten de Engelsen nog steeds de Juliaanse tijdrekening, vandaar dat hun data tien dagen achter zijn.

2. In het Engelse rapport wordt de vernietiging van West als een groot succes voorgesteld. Tot eer der Engelsen publiceren wij hier nog een verklaring afgelegd na de tocht naar Chatham. De laffe overval op ons dorp wordt daarin door hen zelf veroordeeld als een “wrede handeling”, die wel zeer ongunstig afsteekt bij het optreden van Adm. de Ruyter in Chatham.

3. Het Engelse rapport spreekt over de “town of Brandaris”. De kaart van Wagenaar vermeldt deze naam bij de toren en niet de op andere kaarten voorkomende dorpsnaam Westend.